HET SPROOKJE DAT MIJN VADER MIJ VROEGER VERTELDE
De duif en de bij
Op een dag vloog een bijtje door het bos en klom bovenop een mooie bloem die naast het meer stond te bloeien. Plotseling knapte de stengel van de bloem en de bij viel in het water. Zijn vleugeltjes werden nat en de bij zou gaan verdrinken.
Een duif die overvloog zag het gespartel van de bij en keerde om. Hij nam een takje in zijn bek, legde dat op het water en zei tegen de bij dat hij daar op moest klimmen. Dat lukte en de duif trok het takje naar de kant.
Toen de vleugeltjes van de bij waren opgedroogd zei de duif dat hij er weer eens vandoor ging. ‘Dank je wel’ zei de bij; als ik eens iets voor jou terug kan doen, dan zal ik dat zeker doen. ‘Nou ja’, zei de duif, ‘wat zou een klein diertje als jij nou voor mij kunnen doen’ ? ‘Dat weet je maar nooit’ sprak de bij. Maar in elk geval bedankt; je hebt mijn leven gered.’
De tijd gaat door en op een mooie dag was de duif weer neergestreken in een boom bij het meer. Een jager zag dat en die dacht ‘jij bent van mij’. Hij laadde zijn geweer en zette het aan zijn schouders om te richten. ………………………En dat had de bij gezien. Die zat namelijk ook op dat moment op een bloem bij het meer.
Zo snel als hij kon zoefde de bij naar de jager, ging op de kraag van zijn jas zitten en stak de jager in zijn nek. Die schrok natuurlijk en schreeuwde het uit van de pijn. Daardoor werd de duif gewaarschuwd en die vloog vliegensvlug weg van de tak.
Zo redde de bij de duif.
Het blijkt een oude fabel te zijn maar dan van de duif en de mier. Van Aesopus, een Griekse dichter van fabels. Hij leefde van ca. 620 v. Chr. tot ca. 560 v. Chr. De zogenaamde Aesopische fabels genoten in de oudheid al faam en vormden een inspiratiebron voor latere auteurs.
De fabel van de duif en de mier
Dwars door het bos liep een helder, kabbelend beekje. Onder een grasspriet in de berm zat een mier. Die had erg veel dorst en daarom boog ze zich voorover om wat te drinken. Maar terwijl ze dat deed gleed ze uit en viel ze in het water. De stroom sleurde haar mee, ver weg stroomafwaarts. Hoe ze ook haar best deed, ze redde het niet om aan de kant te komen.
Op dat moment vloog er een duif boven de beek. Deze zag de in het water spartelende mier en had medelijden met het in nood verkerende diertje. De duif brak een takje van een in de buurt staande struik en liet dat in het water vallen. De mier aarzelde geen moment en klauterde vlug op het takje en bereikte zo veilig de oever.
Kort daarop was de mier aan het wandelen, toen ze de duif toevallig weer ontmoette. Een jager stond op het punt de vogel in een groot net te vangen. De mier, die zag wat er ging gebeuren, stak de man in zijn hiel. Deze gaf een gil van schrik. De duif hoorde het, werd bang en vloog weg.
De ene dienst is de andere waard.
Er is ook een vertaling van Jan Prins uit de fabels van La Fontaine